Met zijn twee zesde plaatsen - op de 5 km en op de 10.000m, haalde Bart Swings op de Winterspelen ook reeds tweemaal een Olympisch diploma. Bovendien zette hij ook een persoonlijke besttijd op een laaglandbaan neer op de twee afstanden. Wij vroegen aan Johan Bellemans, dokter voor Team Belgium in PyeongChang waarom men het verschil maakt tussen “hoge -” en “lage” banen.
Johan Bellemans : “Hoe hoger de baan boven zeeniveau gelegen is, hoe lager de luchtdruk en dus ook de luchtweerstand. Bij sportwedstrijden zijn er twee weerstanden belangrijk, met name de weerstand van de ondergrond, en de weerstand van de lucht. Bij schaatsen is de weerstand van de baan erg laag: ijs is super glad, en is de luchtweerstand dus erg belangrijk.
Bij lopers en wielrenners is dit anders, daar is de weerstand van de weg veel hoger, en de weerstand van de lucht wordt dus minder belangrijk.”
Met andere woorden, vooral in de schaatssport maakt de luchtweerstand (en dus de hoogte) een groot verschil in de weerstand en dus de uiteindelijke recordtijden. Op “hoge” banen zijn de recordtijden dus een heel stuk beter dan op “lage” banen. Officieus heeft een atleet dan ook meestal een PR op “hoge-” en op “lage baan.
Nemen we het voorbeeld van Bart Swings; zijn PR op hoge baan is 1 :42.48 op 1.500m en 6 :13.37 op 5.000m. Tijdens de Spelen in PyeongChang heeft hij zijn beide records op lage baan verbeterd op beide afstanden. Die staan nu op 1 :45.49 op 1.500m en op 5.000m op 6 :14.57. Een beduidend verschil!
“Men denkt eraan om dit wat meer officieel te maken, maar er is nog wat discussie over banen die op intermediaire hoogte gelegen zijn.
De grens wordt meestal beschouwd op 500 m. Banen die daaronder liggen (Nederland) zijn dus lage banen, banen die er boven liggen (Salt Lake City, Calgary) zijn hoge banen.”